In deze tijd, nu zich onder de middelen van vervoer ook apparaten bevinden die in transtijd de diepten van de ruimte kunnen overspannen, en andere apparaten die mensen snel over onbegaanbare planeetoppervlakken dragen, lijkt de gedachte aan het ondernemen van lange voetreizen vreemd. Toch blijft dit een belangrijke manier van reizen op Arrakis, een zaak die gedeeltelijk aan voorkeur voor deze manier van reizen moet worden toegeschreven en gedeeltelijk aan de hardvochtige behandeling die deze planeet voor alle mechanische dingen in petto heeft. Binnen de beperkingen van Arrakis blijft het menselijk lichaam het meest duurzame en betrouwbare hulpmiddel voor de Hajj. Misschien maakt het stilzwijgend beseffen hiervan Arrakis wel tot de definitieve spiegel van de ziel.

Handboek voor de Hajj

A

Langzaam en voorzichtig trok Ghanima terug naar Tabr. Ze verstopte zich in de diepste schaduwen van de duinen en zat doodstil ineengedoken toen de speurgroep haar ten zuiden voorbij trok. Ze raakte in de greep van een verschrikkelijk inzicht: de worm die de tijgers en Leto's lichaam had verslonden, de gevaren die voor haar lagen. Hij was dood; haar tweelingbroer was dood. Ze zette alle verdriet van zich af en koesterde haar woede. Daarin was ze een rasechte Vrijman. En dat wist ze en ze genoot ervan.

Ze begreep wat er over Vrijmans verteld werd. Men veronderstelde dat zij geen geweten hadden omdat ze dat waren kwijtgeraakt in hun brandend verlangen naar wraak op degenen die hen van planeet naar planeet hadden opgejaagd op de lange zwerftocht. Dat was natuurlijk onzin. Alleen de meest onbeschaafde primitief bezat geen geweten. Vrijmans hadden een hoog ontwikkeld geweten met als middelpunt hun eigen welzijn als volk. Alleen voor buitenstaanders leken ze wreedaprecies zoals buitenstaanders voor Vrijmans wreed leken. Elke Vrijman wist heel goed dat hij iets wreeds kon doen zonder zich daar schuldig over te voelen. Vrijmans voelden zich niet schuldig over dezelfde dingen die in anderen wel zulke gevoelens wakker riepen. Hun riten bevrijdden hen van schulden die hen anders misschien te gronde gericht hadden. Heel diep in hun bewustzijn beseften ze dat elke overtreding toch zeker gedeeltelijk kon worden toegeschreven aan verzachtende omstandigheden: 'het in gebreke blijven van het gezag', of 'een aangeboren neiging tot kwaad' door alle mensen gedeeld, of aan 'pech', wat elk verstandig schepsel zou moeten kunnen omschrijven als een botsing tussen het sterfelijke lichaam en de diepe chaos van het heelal.

In dit verband voelde Ghanima zich een rasechte Vrijman, een zorgvuldig voorbereide uitbreiding van de wreedheid van de stam. Ze had alleen nog een doelwit nodigaen dat was natuurlijk het Geslacht Corrino. Ze verlangde ernaar Farad'ns bloed voor haar voeten over de grond te zien vloeien.

Bij de qanat werd ze niet door een vijand opgewacht. Zelfs de zoekende groepen waren naar elders vertrokken. Ze stak via een aarden wal het water over en kroop door het lange gras naar de geheime uitgang van de vest. Plotseling schitterde er voor haar een licht en Ghanima liet zich plat op de grond vallen. Ze tuurde tussen de stengels van de reuzenluzerne om zich heen. Een vrouw was van buitenaf de geheime uitgang binnengekomen en iemand had eraan gedacht de opening uit te rusten zoals elke vestingang uitgerust behoorde te zijn. In zorgelijke tijden verwelkomde men iemand die de vest betrad met een verblindend lichtschijnsel waardoor de nieuw aangekomene tijdelijk verblind werd en de wachters de tijd hadden om een beslissing te nemen. Maar het was nooit de bedoeling dat zo'n begroeting over de hele woestijn uitstraalde. Dat het licht hier zichtbaar was betekende dat de buitenzegels open waren gelaten.

Ghanima voelde diepe verbittering over dit verraad jegens de vestveiligheid: dit stralende licht. Je trof toch ook overal het lakse gedrag van de Vrijmans met de kanten hemden aan!

Het schijnsel bleef een brede waaier van licht uitstralen over de grond onderaan de rotsen. Een jonge vrouw rende uit de donkere boomgaard de lichtvlek in en er was iets angstigs aan haar bewegingen. Ghanima zag in de grot de heldere schijf van een gloeibol met een aureool van insecten er omheen. Het licht bescheen twee donkere schaduwen in de gang: een man en een meisje. Ze stonden hand in hand in eikaars ogen te staren.

Ghanima voelde dat er iets mis was met die man en die vrouw daar. Ze waren niet gewoon twee gelieven die even een ogenblikje vrijaf namen van het zoeken. Het licht hing boven en achter hen in de gang. Het tweetal stond te praten voor een gloeiende boog die hun schaduwen ver de nacht inwierp waar iedereen hun bewegingen kon gadeslaan. Nu en dan maakte de man een van zijn handen los. Dan verscheen de hand druk gebarend in het licht, een scherpe en steelse beweging die na voltooiing dadelijk weer naar de schaduwen terugkeerde.

Eenzame geluiden van nachtdieren vulden de duisternis rond Ghanima, maar ze schermde alle afleiding af.

Wat was er met die twee?

De bewegingen van de man waren zo statisch, zo behoedzaam.

Hij draaide zich om. De weerschijn van de mantel van de vrouw verlichtte hem en maakte een rauw, rood gezicht zichtbaar met een grote, puistige neus. Ghanima hijgde heftig en stil van herkenning. Palimbasha! Hij was een kleinzoon van een Naib wiens zoons waren gevallen in dienst van de Atreides. Het gezichtaen nog iets anders dat zichtbaar werd toen zijn mantel bij het omdraaien open waaideamaakte voor Ghanima alles duidelijk. Hij droeg een riem onder de mantel en aan de riem hing een doos met allerlei glimmende toetsen en klokken. Het was absoluut een instrument van de Tleilaxu of de Ixianen. En het moest de zender zijn waarmee de tijgers waren losgelaten. Palimbasha. Dat betekende dat nog een Naibfamilie naar het Geslacht Corrino was overgelopen.

Wie was de vrouw dan? Gaf niet. Zij was slechts iemand die door Palimbasha gebruikt werd.

Ongevraagd kwam er een Bene Gesserit spreuk in Ghanima's gedachten op: Elke planeet heeft zijn eigen omlooptijd en elk leven evenzo.

Ze herinnerde zich Palimbasha heel goed, nu ze hem daar met die vrouw bekeek, en nu ze de zender zag en de steelse gebaren. Palimbasha onderwees aan de vestschool wiskunde. De man was een botte wiskundige. Hij had geprobeerd een wiskundige verklaring te geven voor Muad'Dib tot de priesters hem dat verboden. Hij maakte van mensen geestelijk slaven en dat slavernijproces was met buitengewone eenvoud te begrijpen: hij gaf technische kennis door zonder de bijpassende waarden over te dragen.

Ik had hem eerder moeten verdenken, dacht ze. Alles wees erop. En toen, met een scherp ineenkrimpen van haar maag: Hij heeft mijn broer gedood!

Ze dwong zichzelf tot kalmte. Palimbasha zou haar ook doden als ze hier in de geheime gang langs hem heen probeerde te sluipen. Nu begreep ze de reden voor dit on-Vrijmanse vertoon van licht, het verraden van de geheime ingang. Ze stonden bij dat licht te kijken of soms een van hun slachtoffers was ontkomen. Het moest voor hen een verschrikkelijke periode zijn, dat afwachten en niets weten. En nu Ghanima de zender had gezien, kon ze ook bepaalde handgebaren verklaren. Palimbasha drukte herhaaldelijk een van de toetsen op de zender in met een geA

De aanwezigheid van dit stel vertelde Ghanima heel wat. Waarschijnlijk bevatte elke toegang tot de vest een dergelijke wachter in zijn diepten.

Ze krabde aan haar neus waar hij jeukte van het stof. Haar gewonde been klopte nog steeds en haar mes arm deed pijn als hij tenminste niet brandde. De vingers waren nog steeds gevoelloos. Als het op een mesgevecht aankwam, zou ze haar mes met haar linkerhand moeten gebruiken.

Ghanima dacht erover het maulapistool te gebruiken, maar het karakteristieke geluid daarvan zou zeker ongewenste aandacht trekken. Ze zou een andere manier moeten bedenken.

Palimbasha wendde zich weer af van de opening. Hij was een donker silhouet tegen het licht. De vrouw hield onder het praten haar aandacht gericht op de nacht buiten. Er ging een sfeer van geoefende oplettendheid van de vrouw uit, een gevoel dat zij wist hoe ze schaduwvlekken moest bekijken, vanuit haar ooghoeken. Dan was ze dus meer dan een bruikbaar werktuig. Dan maakte ze deel uit van de dieper gewortelde samenzwering.

Ghanima herinnerde zich nu dat Palimbasha Kaymakam wilde worden, een politiek gouverneur onder het regentschap. Hij zou een onderdeel zijn van een groter plan, dat was duidelijk. Er zouden vele anderen bij hem horen. Zelfs hier in Tabr. Ghanima bekeek het probleem dat nu voor haar lag van alle kanten en toen ook van binnen. Als ze een van die wachters levend gevangen kon nemen, zou het leven van heel wat andere verbeurd zijn.

Het geritsel van een klein dier dat bij de qanat kwam drinken trok Ghanima's aandacht. Natuurlijke geluiden en natuurlijke zaken. Haar geheugen zocht door een vreemd stille barriA"re in haar geest en vond een priesteres van Jowf die in AssyriA

Ghanima wentelde zich op haar zij, maakte haar Vrijset los en haalde de zandsnorkel eruit. Ze nam de dop van de snorkel af en schoof het lange luchtfilter eruit. Nu had ze een holle buis. Ze koos een naald uit haar reparatiedoos, trok haar krysmes uit de schede en stak de naald in het gifbuisje aan de punt van het mes, de plaats waar vroeger een zenuw van de zandworm gezeten had. Haar gewonde arm bemoeilijkte het werk. Ze bewoog zich behoedzaam en traag en hanteerde de giftige naald heel voorzichtig terwijl ze een dotje specievezel uit zijn vakje in de set plukte. Het dikke eind van de naald paste strak in het dotje vezels en vormde een pijltje dat strak in de zandsnorkelbuis paste.

Met het wapen plat voor zich uit schoof Ghanima op haar buik dichter naar het licht toe, heel traag bewegend om de luzerne zo min mogelijk te laten bewegen. Ja, er vlogen ook piumevliegen in die fladderende menigte. Die waren berucht om het feit dat ze altijd mensen staken. Misschien zou het gifpijltje onopgemerkt blijven omdat het werd weggeslagen als een steekvlieg. Ze had nog A(c)A(c)n beslissing te nemen: Welke van die twee moest ze nemen ade man of de vrouw!

Muriz. De naam dook ineens in Ghanima's gedachten op. Dat was de naam van de vrouw. Die riep allerlei dingen in herinnering die men over haar vertelde. Ze was een van degenen die om Palimbasha heen fladderden zoals de insecten om het licht. Ze liet zich makkelijk ompraten, een zwak karakter.

Uitstekend. Palimbasha had voor deze nacht verkeerd gezelschap gekozen.

Ghanima zette de buis aan haar mond en met de herinnering van de priesteres van Jowf scherp in haar bewustzijn, mikte ze zorgvuldig en stootte haar adem in een krachtige blaas uit.

Palimbasha sloeg op zijn wang en toen hij zijn hand weghaalde zat er een stipje bloed op. De naald was nergens te zien, weggeslagen door de beweging van zijn eigen hand.

De vrouw zei iets op sussende toon en Palimbasha lachte luid.

Terwijl hij stond te lachen begaven zijn benen het. Hij zakte tegen de vrouw aan die hem probeerde te ondersteunen. Zij worstelde nog steeds met het onhandelbare gewicht toen Ghanima ineens naast haar opdook en haar de punt van een getrokken krysmes in haar zij drukte.

Op normale gesprekstoon zei Ghanima: 'Geen plotselinge bewegingen, Muriz. Mijn mes is giftig. Je kan Palimbasha nu wel loslaten. Hij is dood.'

Kinderen van Duin
titlepage.xhtml
Kinderen van Duin_split_000.htm
Kinderen van Duin_split_001.htm
Kinderen van Duin_split_002.htm
Kinderen van Duin_split_003.htm
Kinderen van Duin_split_004.htm
Kinderen van Duin_split_005.htm
Kinderen van Duin_split_006.htm
Kinderen van Duin_split_007.htm
Kinderen van Duin_split_008.htm
Kinderen van Duin_split_009.htm
Kinderen van Duin_split_010.htm
Kinderen van Duin_split_011.htm
Kinderen van Duin_split_012.htm
Kinderen van Duin_split_013.htm
Kinderen van Duin_split_014.htm
Kinderen van Duin_split_015.htm
Kinderen van Duin_split_016.htm
Kinderen van Duin_split_017.htm
Kinderen van Duin_split_018.htm
Kinderen van Duin_split_019.htm
Kinderen van Duin_split_020.htm
Kinderen van Duin_split_021.htm
Kinderen van Duin_split_022.htm
Kinderen van Duin_split_023.htm
Kinderen van Duin_split_024.htm
Kinderen van Duin_split_025.htm
Kinderen van Duin_split_026.htm
Kinderen van Duin_split_027.htm
Kinderen van Duin_split_028.htm
Kinderen van Duin_split_029.htm
Kinderen van Duin_split_030.htm
Kinderen van Duin_split_031.htm
Kinderen van Duin_split_032.htm
Kinderen van Duin_split_033.htm
Kinderen van Duin_split_034.htm
Kinderen van Duin_split_035.htm
Kinderen van Duin_split_036.htm
Kinderen van Duin_split_037.htm
Kinderen van Duin_split_038.htm
Kinderen van Duin_split_039.htm
Kinderen van Duin_split_040.htm
Kinderen van Duin_split_041.htm
Kinderen van Duin_split_042.htm
Kinderen van Duin_split_043.htm
Kinderen van Duin_split_044.htm
Kinderen van Duin_split_045.htm
Kinderen van Duin_split_046.htm
Kinderen van Duin_split_047.htm
Kinderen van Duin_split_048.htm
Kinderen van Duin_split_049.htm
Kinderen van Duin_split_050.htm
Kinderen van Duin_split_051.htm
Kinderen van Duin_split_052.htm